Regelgeving


Regelgeving voor de internationale binnenscheepvaart.

Regelgeving betreffende ‘brandvertragende’ of ‘moeilijk brandbare’ bij- en reddingsboten op alle Europese binnenvaartschepen en varende op alle Europese binnenwateren.

De Wasserschützpolizei in Duitsland en de E.B.I.S. (Europese Binnenvaart Inspectie Systeem) controleert de laatste tijd nauwgezet of de gebruikte bijboten en reddingsboten aan boord van alle Europese binnenvaartschepen wel voldoen aan de nieuwe ADNR eisen en aan de Europese Norm DIN 1914:2016. De Wasserschützpolizei heeft vastgesteld dat er ten aanzien van de gebruikte bijboten aan boord van tankschepen en ‘droge lading schepen’, welke onder een beperkte of volledige A.D.N.R. varen, veel onduidelijkheid bestaat. Veel scheepseigenaren weten niet welk type bij- of reddingsboot en uit welk materiaal gemaakt, men nu eigenlijk aan boord dient te hebben.

De twee belangrijkste instanties welke zich bezig houden met de regelgeving voor de binnenvaart zijn het Europese Normalisatie Comité (E.N.C.) en de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (C.C.R.). Het Europese Normalisatie Comité (E.N.C.), gevestigd te Brussel, stelt regels op over alle gebruikte materialen en artikelen aan boord van binnenschepen. In het E.N.C. zijn de meeste Normeringinstituten van Europa vertegenwoordigd. Deze instantie heeft de navolgende nieuwe regelgeving ten aanzien van bij- en reddingsboten aan boord van alle Europese binnenschepen, passagiersschepen, werkschepen, baggerschepen en sleep- en duwboten enz. al op 20 maart 1997 aangenomen en in werking gesteld.

Moeilijk brandbaar:
De belangrijkste (nieuwe) regels van het E.N.C. ten aanzien van bijboten en reddingsboten aan boord van alle schepen, welke gebruik maken van alle Europese rivieren, zijn als volgt:

1. Het gebruikte materiaal van een bijboot of reddingsboot moet bestendig zijn tegen zeewater, UV-straling en een temperatuur kunnen verdragen van -20° tot +70° C. Daarnaast moet het materiaal van de boot ‘moeilijk brandbaar’ zijn.
2. De boot dient te zijn uitgerust met een basisuitrusting volgens § 6.1 van EN Norm DIN 1914: 2016, zoals; hijsogen, een viersprong, vergrendelbare roeidollen, roeiriemen, een vergrendelbare zelflozer, een vergrendelbare wrikdol, een touw aan de kop van minstens 5 meter, een boegoog, 2 ogen op de spiegel, een vergrendelbare roeidoft en een hoosvat. Ingeval de bijboot ook goedgekeurd is als reddingsboot moet deze ook voorzien zijn van grijplijnen rondom om ingeval van een calamiteit drenkelingen te kunnen bergen en dient er ruimte in de boot te zijn voor een brancard.
3. De boot dient voorzien te zijn van een typeplaat en moet voldoen aan de CE-Norm.
4. Daarnaast zijn er diverse nieuwe en aangepaste regels ten aanzien van; het gebruik van de boot, de boot als reddings- en bergingsmiddel, dek/luchtkasten in anti-slip uitvoering, personenaantal, draagvermogen, aantal kW/pk van de motor, stabiliteit, restant drijfvermogen, inhoud van de luchtkasten en het vrijboord.
5. Alle bijboten en/of reddingsboten geleverd op alle nieuwbouwschepen, ongeacht ‘droge lading schepen’ of tankschepen, moeten uit een brandvertragend materiaal zijn.
6. Voor reeds in de vaart zijnde binnenvaartschepen geldt een overgangregeling.

Overgangsregeling:
Alle binnenvaartschepen moesten eigenlijk per 20 maart 1997 (EN norm 1914) zijn uitgerust met een moeilijk brandbare bijboot. Omdat dit in de praktijk natuurlijk niet haalbaar is heeft het A.D.N.R. een overgangsregeling ingevoerd; artikel 24.02: "Afwijkingen voor reeds in bedrijf zijnde vaartuigen". Artikel 24.02 van het A.D.N.R. hanteert ten aanzien van de vervanging van ‘brandbare’ bijboten, naar ‘moeilijk ontvlambare’ bijboten, een overgangsregeling. Deze overgangsregeling is ten aanzien van de ‘Toepassing Europese Norm op bijboten’ geregeld in artikel 10.04 met als termijn en voorwaarde: N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na 1.1.2015. N.V.O. wordt als volgt in het A.D.N.R. omschreven: "het voorschrift is niet van toepassing op al in bedrijf zijnde vaartuigen, tenzij de betreffende delen worden vervangen of omgebouwd, dat wil zeggen dat dit voorschrift slechts van toepassing is op Nieuwbouw, bij Vervanging of bij Ombouw van de betreffende delen of sectoren. Worden bestaande delen vervangen door delen welke in technische zin en bouwwijze gelijk zijn, dan wordt dit niet beschouwd als vervanging ‘V’ volgens deze overgangsbepaling". Deze N.V.O. regeling betekent dus: Op alle nieuwbouwschepen, tankers en droge lading schepen, moet per 20 maart 1997 een moeilijk ontvlambare bijboot geplaatst zijn of worden. Bij Vervanging van een bijboot op een al in bedrijf zijnd binnenvaartschip, moet een moeilijk ontvlambare bijboot geplaatst worden.
ADNR
De andere instantie welke zich bezighoudt met regelgeving voor de binnenvaart op de Rijn en andere Europese wateren is de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (C.C.R.), gevestigd in Straatsburg. 
Sinds 1971 verzorgt het C.C.R ook de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen op de Rijn (A.D.N.R.). In het A.D.N.R. worden alle zaken geregeld ten aanzien van;
1. Bouw- en constructievoorschriften voor tankschepen en ‘droge lading schepen’,varende onder A.D.N.R.
2. Classificatie van schepen en eisen ten aanzien van de uitrusting aan boord.
3. Eisen ten aanzien van gebruikte verpakkingen en verzending van gevaarlijke lading.
4. Voorschiften tijdens laden, lossen en vervoer van gevaarlijke lading.
5. Regels ten aanzien van bemanningszaken, exploitatie van schepen en documenten.
Het ADNR bevat ook aanvullende voorschriften ten opzichte van het Rijnvaart Politiereglement (R.P.R.), Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (R.O.S.R.) en het Reglement Rijnpatenten.

Controle op regelgeving:
De controle op de naleving de regelgeving van het C.C.R. en het E.N.C. wordt in Nederland onder andere verzorgd door de Inspectie Verkeer en Waterstaat (I.V.W.), ook wel Scheepvaartinspectie genoemd, het E.B.I.S. en de Rijkspolitie te water. In Duitsland door de Wasserschützpolizei, het E.B.I.S. (Europisches Binnenschiffs-Inspektions System), G.L. (Germanischer Lloyd), het S.U.K. (Schiffs Untersuchungs Kommission) en de B.S.B.G. (BinnenSchiffahrts BerufsGenossenschaft).

Moeilijk brandbaar:
Ten aanzien van het gebruikte materiaal van een bijboot is in de EN norm 1914 geregeld dat een bijboot per 20 maart 1997 uit een moeilijk ontvlambaar materiaal moet zijn gefabriceerd welke voldoet aan de IMO Resolutie. Als testprocedures voor het vaststellen van het moeilijk ontvlambaar zijn wordt de IMO Resolutie A.653(16) gehanteerd. Deze resolutie geeft duidelijke richtlijnen betreffende het vlampunt en de vlamdovendheid van de gebruikte materialen. De laatste uitgave van het ADNR maakt voor tankschepen geen onderscheid meer tussen de ‘ladingzone’ en ‘de rest van het schip’. In het verleden werd hierin wel onderscheid gemaakt. Dan mocht er uitsluitend een moeilijk ontvlambare bijboot in de ladingzone staan en mocht er een ‘brandbare’ bijboot bijvoorbeeld op de roef worden geplaatst. Nu is in het A.D.N.R. geregeld dat er uitsluitend een moeilijk ontvlambare boot aan boord van een tanker mag staan, ongeacht het type tanker: C, G of N.